De trein van leven en dood

Ik zag voor me hoe je daar stond. Met ogen zo groot als een hert die in de koplampen kijkt. Dacht je nog even: “Had ik dit maar niet gedaan”? Of dacht je tot het laatste moment: “Het is goed zo. Eindelijk rust.”

Vannacht zat ik met mijn dronken hoofd in een nachttrein die iets aanreed. We stopten. Buiten liepen de conducteurs met zaklampen rond te zwaaien. Ik dacht meteen: dat was een persoon. Iemand die geen uitweg meer zag en niets liever wilde dan doodgaan. En dat terwijl de meesten van ons, juist bang zijn voor de dood. Ik dacht aan mijn oma, die kanker heeft. Aan al de mensen die ziek zijn, die doodgaan, terwijl ze dat niet willen. Diezelfde avond nog, had ik een gesprek met een meisje dat bang is voor de dood. Niet bang misschien, verdrietig tenminste. En daar, in die nachttrein, vroeg ik me of God/Allah zou bestaan. En waarom hij of zij dan zo’n ongelofelijke eikel is.

Er werd omgeroepen of er zich een dokter in de trein bevond. Er zat namelijk een hoogzwangere vrouw in één van de coupé’s. Met ontsluiting. Mensen zeiden: dit is net een film. En inderdaad, het voelde zo onwerkelijk. De trein die iemand doodreed. Een baby die in diezelfde trein juist geboren wilde worden. Twee uur lang waren ze bezig met het stoffelijk overschot. Mensen zuchtten. Ik werd steeds minder aangeschoten, maar bleef keer op keer voor me zien hoe jij daar op het spoor stond en je bevrijdde. En ik hoopte zo erg dat de kleine nooit, met ogen zo groot als een hert die in de koplampen kijkt, onder een trein zou eindigen.